Historie
Een uitgebreide historische publicatie over het Manhuisfonds, geschreven door historica Ester Vink uit Nieuwaal, kan hier worden gedownload.
Onderstaande tekst is een beknopte samenvatting van deze publicatie.
Inleiding
Het Manhuisfonds? Bij de meeste inwoners van de Bommelerwaard roept de term slechts vraagtekens op. Toch gaat het om een eerbiedwaardige instelling die viereneenhalve eeuw geleden is ontstaan dankzij Johan van Rossum. Het fonds heeft voor de dorpen Rossum, Hurwenen, Poederoijen en Aalst veel betekend. En nog steeds betekent het veel.
Vandaag de dag zijn er twee manhuisfondsen, het Manhuisfonds van de voormalige gemeente Rossum en het Manhuysfonds van de eveneens voormalige gemeente Poederoijen. Tot 1856 was er één fonds, dat tot ongeveer 1816 als het ‘Manhuis’ werd aangeduid en vervolgens de naam ‘Manhuisfonds’ kreeg.
Het fonds heeft financieel goede en mindere jaren gekend, het maakte perioden mee van eendracht en geruzie, het kwam meerdere keren onder vuur te liggen van de autoriteiten. Maar het bleef bestaan, in tegenstelling tot veel andere fundaties uit dezelfde periode. Waar het voor was gesticht bleef het werkterrein van het fonds: het bood en biedt ondersteuning aan behoeftigen. Waren dat in de beginjaren vier oude mannen die zichzelf niet konden bedruipen, in de loop van de tijd werd de definitie van behoeftig steeds ruimer. Zeker na de komst van de moderne welvaartsstaat was er geen echte diepe, schrijnende armoede meer. Het fonds richtte zich in toenemende mate op het ondersteunen van een bont geheel aan verenigingen en organisaties die een maatschappelijke bijdrage leveren.
De stichtingsbrief
Aan de wieg van het Manhuisfonds staat een stichting van Johan van Rossum (circa 1485-1568), de broer van de roemruchte veldheer Maarten van Rossum (circa 1478-1555) en heer van Rossum, Poederoijen en Meinerswijk. Johan van Rossum staat bekend als de bouwheer van het naar hem genoemde huis aan het Kerkplein in Zaltbommel.
Het legaat dat Johan van Rossum liet opstellen in 1567, kort voor zijn dood dus, wordt altijd aangeduid als de ‘stichtingsbrief’ van het Manhuis. De term ‘stichtingsbrief’ moet niet worden opgevat als zou het Manhuis in 1567 zijn opgericht. Het bestond toen namelijk al, zo blijkt uit een aantal documenten van vóór 1567. Toen had Johan van Rossum dat huis al voorzien van inkomsten in de vorm van pachten en renten, zoals destijds gebruikelijk.
Oorlog
In 1567 brak de Tachtigjarige Oorlog uit, een gebeurtenis die in de Bommelerwaard zeker niet onopgemerkt zou blijven. Het kasteel van Rossum staat nog overeind op het schilderij dat het beleg van Zaltbommel in 1574 afbeeldt, maar tijdens het beleg van 1599 zou het zijn verwoest.
Niet alleen het kasteel van Rossum zal in 1599 ten prooi zijn gevallen. Een groot deel van het dorp werd verwoest, waaronder, zo wordt aangenomen, het huis waarin de arme oude mannen door Johan van Rossum waren ondergebracht. Dat gebouw zou volgens de stichtingsbrief van 1567 verder worden uitgebreid ten behoeve van het Manhuis, maar het is niet duidelijk of dit ook is gebeurd.
In de stichtingsbrief staat dat degene die de heerlijkheid Rossum bezat meteen ook collator was van het Manhuis. Het geslacht Van Rossum was na de dood van Johan van Rossum op een paar bastaarden na in Rossum snel uitgestorven. Dat maakt het niet waarschijnlijk dat de heren of vrouwen van Rossum de stichting actief ondersteund hebben tijdens de woelige oorlogsjaren aan het einde van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw.
Collator en opvolger Jacob van Randwijck
Johan van Rossum bezat de heerlijkheden Rossum én Poederoijen en wilde met zijn fundatie vier arme oude mannen uit deze beide heerlijkheden een gerieflijk onderdak bieden. De opvolger van de Van Rossums in Rossum bezat wel de heerlijkheid Rossum, maar niet die van Poederoijen. Het ging om Jacob van Randwijck, ritmeester in dienst van prins Maurits en lid van de Gelderse landadel. Op 20 juli 1633 kocht hij de heerlijkheden Rossum en Heesselt aan van Charles van Palland, man van Margaretha Wilhelmina van Wittenhorst, kleindochter van Sybilla van Rossum, die op haar beurt een dochter van Johan van Rossum was. Zoals Johan van Rossum indertijd had bepaald werd Van Randwijck daarmee bezitter van het Manhuis te Rossum.
In het midden van de zeventiende eeuw stond in Rossum geen gebouw meer dat als Manhuis diende.
Hervormingen midden negentiende eeuw
De stichtingsbrief van Johan van Rossum uit 1567 komt in het midden van de negentiende eeuw opnieuw sterk in de belangstelling te staan. Het Manhuisfonds, zoals het Manhuis inmiddels heette, werd toen door de overheid onder druk gezet om te hervormen. De Manhuisfondsen moesten zich aanpassen aan veranderingen op het gebied van liefdadigheid, welzijn en sociale zorg die door de provinciale en landelijke overheden in de gemeenten Rossum en Poederoijen werden doorgevoerd.
De Van Randwijcks
De Van Randwijcks waren belangrijke personages in het rivierengebied. Ze bezaten de heerlijkheid Rossum en verschillende andere heerlijkheden in de buurt, ze bekleedden bestuurlijke functies, ze beheerden als collator de goederen van het Manhuis en controleerden sinds 1706 de zogenaamde Geestelijke Beurs. De Geestelijke Beurs, ook wel ‘geestelijke goederen’ genoemd, bestond uit de bezittingen van katholieke instellingen die door de Staten genaast waren toen in onze streken het protestantse geloof de overhand kreeg. In principe gingen er geen uitkeringen uit de Geestelijke Beurs naar de armen. In de praktijk overlapten de administraties van het Manhuisfonds en de Geestelijke Beurs elkaar soms.
Beheer van het Manhuis
De Van Randwijcks woonden niet in Rossum, waar van de ruïne van het kasteel van Rossum steeds minder over bleef. Op hun bezittingen hier hadden ze geen huis gebouwd, ook geen zomerhuis of buitenhuis. Wel stond sinds 1745 het huis van de rentmeester van de Van Randwijcks op de plaats waar de ruïne van het kasteel van Rossum had gelegen. In 1847 werd het rentmeestershuis door G.A.J. van Randwijck gesloopt en vervangen door het nog steeds bestaande Slot Rossum, dat was bedoeld als buitenhuis.
De familie Van Randwijck verbleef dus elders en was alleen op afstand bij het Manhuis betrokken. Het Manhuis werd een huis genoemd, maar was dat– we zagen het al – niet lang. De Van Randwijcks beheerden het Manhuis als een stichting, niet als een pand.
Twee fondsen, twee besturen
In de praktijk zijn sinds 1854 twee manhuisfondsen actief, het Manhuisfonds van Rossum onder voorzitterschap van de collator en opperprovisor, een baron Van Randwijck, en het Manhuisfonds Poederoijen, onder voorzitterschap van de burgemeester van Poederoijen (na de gemeentelijke herindelingen die van Brakel en Zaltbommel). Beide fondsen deelden geld en goederen uit aan armen en hulpbehoevenden die van onbesproken gedrag moesten zijn. De manier waarop verschilde nogal. Het fonds in Poederoijen was veel meer een verlengstuk van de gemeente dan dat in Rossum. Over het fonds van Poederoijen is een aparte historische publicatie gemaakt. Die is hier te downloaden.
Verzorgingsstaat en het Manhuisfonds
Na afloop van de oorlog veranderde de zorg voor ouderen, armen en zwakken in een snel tempo. In plaats van de gemeentelijke armenkassen en diaconieën zorgden landelijke overheidsinstellingen in toenemende mate voor uitkeringen aan armen, weduwen, wezen en invaliden. Op 1 januari 1965 trad bijvoorbeeld de Algemene Bijstandswet in werking, die een al jaren bestaande praktijk op schrift stelde. Ook deze wet had gevolgen voor de taken van het Manhuisfonds.
Het Manhuisfonds knoopte aan bij de verworvenheden van de verzorgingsstaat, die maakten dat veel activiteiten van het Manhuisfonds anders moesten worden ingevuld. Terwijl de bestuurders van het Manhuisfonds van Rossum aan de ene kant moesten inspelen op de vernieuwingen die op het gebied van sociale zekerheid werden ingevoerd, wilden ze anderzijds terug naar de wortels van het fonds, of die in elk geval in ere houden. In 1949 besloten ze dat het perceel de ‘Manhuishof’, gelegen achter het pand Maasdijk A 43, niet zou worden verkocht, ‘aangezien bedoeld perceeltje eertijds door Jan van Rossum werd geschonken om daarop een manhuis te doen stichten’. Tot op heden is dit stuk grond aan de Manhuisstraat eigendom van het Manhuisfonds in Rossum.
Van een verpachtende naar een beleggende instelling …
Vanouds was het Manhuisfonds van Rossum ruim voorzien van landerijen die verpacht werden of waarvan de opbrengsten (hout, riet, fruit) werden verpacht. De pachtinkomsten werden gebruikt voor de bedelingen. Daarnaast belegde het fonds in elk geval sinds het begin van de negentiende eeuw in onder andere staatsleningen en andere beleggingen. In de twintigste eeuw kwam het zo ver dat de beleggingen meer opbrachten dan de pachten. Dat gebeurde niet tijdens de grote economische crisis van de jaren dertig, maar later. Aan het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw waren de pachten dermate laag en de lasten op grondeigendom dermate hoog, dat het Manhuisfonds in 1983 besloot alle gronden te verkopen, op het perceeltje aan de Manhuisstraat te Rossum na.
De administratie van het Manhuisfonds werd op die manier een stuk overzichtelijker. Er waren geen uitgaven meer voor het beheer van de landerijen, dijk- en polderrechten of andere belastingen. Het fonds belegde, en belegt nog steeds, zoveel mogelijk risico’s vermijdend in vertrouwde fondsen. De laatste twintig jaar is het streven om scherp aan de wind zeilend een zo hoog mogelijk rendement te halen.
… en van uitkeringen aan arme bejaarden naar subsidies voor instellingen
Het fonds verzette gaandeweg de bakens en richtte zich in plaats van op individuen steeds vaker op verenigingen en andere organisaties met een maatschappelijke functie die in Rossum en in mindere mate in Hurwenen (vroeger onderdeel van de gemeente Rossum) actief waren. Sommige van die organisaties maken het leven voor mensen met een smalle beurs een stuk aangenamer door het organiseren van activiteiten.
Het fonds levert alles bij elkaar een aanzienlijke bijdrage aan de veelzijdigheid van het verenigingsleven in Rossum en ook Hurwenen. Zoals gezegd worden de bijdragen aan verenigingen formeel genoemd in de statuten van 1979, maar als toegevoegde activiteit van het Manhuisfonds. Volgens deze statuten zou de meeste zorg moeten uitgaan naar ondersteuning van individuen, alleen is dat niet meer van deze tijd.
Vergelijken we de praktijk van de afgelopen dertig jaar met de tekst van de stichtingsbrief van Johan van Rossum, dan zien we aanzienlijke verschillen. Die zijn het gevolg van de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen waar het Manhuis, later het Manhuisfonds, mee te maken kreeg. Daardoor werd het in de twintigste eeuw onmogelijk om aan armen op leeftijd bijstand te verlenen op een manier zoals in de zestiende eeuw gebruikelijk was.
De opperprovisor vandaag de dag
In 1993 gaf opperprovisor Maurits baron van Randwijck, het stokje door aan zijn achterneef, Carel baron van Randwyck. Maurits van Randwijck stond sinds 1976 aan het hoofd van het Manhuisfonds van Rossum. Carel van Randwyck (sinds december 2017 Heer van Rossum en Heesselt en hoofd van het geslacht “van Randwyck/van Randwijck”) bekleedt deze functie tot op de dag van vandaag.
Tot slot
Het huidige Manhuisfonds en de stichting uit 1567 lijken mijlenver van elkaar af te staan. Na pogingen om nog in de jaren zeventig van de vorige eeuw in Rossum een kleinschalig tehuis voor fatsoenlijke oude mensen zonder middelen in te richten, is deze doelgroep bijzaak geworden voor het Manhuisfonds van Rossum. Nette oudere mensen die in zodanige armoede leven dat ze financieel uit de brand geholpen moeten worden, komen in Rossum nauwelijks meer voor. Alleen in geval van nood springt het fonds bij. De bestuurders van het Manhuisfonds concentreren zich nu op verenigingen en organisaties die zich inzetten voor de dorpssamenleving.
Aan de inspanningen van het Manhuisfonds werd nooit veel ruchtbaarheid gegeven. Het was lange tijd vooral een discreet fonds voor thuiswonende armen. Dit had als gevolg dat het fonds bij het publiek niet bekend is, terwijl het toch behoorlijke bedragen verdeelt. In de toekomst moet hier verandering in komen. Het Manhuisfonds wil meer aan de weg timmeren, onder andere door het werkterrein te vergroten. Eén ding staat daarbij vast: de intrigerende naam Manhuisfonds blijft bestaan.